Eerdere Volgende

 

Nasciturus pro iam nato habetur
(de ontvangen vrucht wordt als reeds geboren beschouwd)

Berolini

Prota - Erfrecht

§ 3 (en P13)

Vereisten voor erflaters en erfgenamen

Voor de erfopvolging moet voldaan zijn aan de volgende vereisten. Allereerst moet de erflater overleden zijn. Op het ogenblik van overlijden en niet eerder treden immers de regels van het erfrecht in werking:

D. 29, 2, 19 Idem (Paulus) libro quinquagesimo nono ad edictum: Qui hereditatem adire vel bonorum possessionem petere volet, certus esse debet defunctum esse testatorem. Hij die een nalatenschap wil aanvaarden of het bezit ervan wil opvorderen, moet er zeker van zijn dat de erflater overleden is.

De erflater moet verder bekwaam zijn erfgenamen te hebben. Over het algemeen is ieder die een vermogen kan hebben eveneens bekwaam erfgenamen te hebben, anderen niet. Slaven konden dus geen erfgenaam instellen:

C. 6, 59, 4 Idem (Impp. Diocletianus et Maximianus) AA. et CC. Aurelio Asterio: Servus successores habere non potest. (A° 294) Een slaaf kan geen erfgenamen hebben.

Ook een zoon die onder de vaderlijke macht stond had geen eigen vermogen en was dus in beginsel onbekwaam erfgenamen te hebben. Toch werd hem toegestaan bij uiterste wil over het kapitaaltje, peculium, te beschikken dat hem door zijn vader was toegestaan en dat hij door eigen verdiensten had opgebouwd, hoewel het strikt genomen niet zijn eigen vermogen was.[1]

Zoals de erflater overleden moet zijn, zo moet de erfgenaam in leven zijn op het ogenblik van de dood van de erflater: hij werd immers als de voortzetting van de persoon van de erflater beschouwd. Men moet hierbij de bekende wettelijke fictie in acht nemen dat het reeds verwekte maar nog niet geboren kind als geboren wordt aangemerkt: conceptus pro iam nato habetur.[2] Tot negen maanden na de dood kon er zich dus nog een erfgenaam voordoen in de gedaante van een levend geboren kind; kwam het immers dood geboren ter wereld, dan werd het geacht nooit te hebben bestaan. Na negen maanden was het afgelopen:

D. 38, 16, 3, 11 Idem (Ulpianus) libro quarto decimo ad Sabinum: Post decem menses mortis natus non admittetur ad legitimam hereditatem. Een kind dat geboren wordt tien maanden na overlijden van de erflater zal niet worden toegelaten tot de wettelijke nalatenschap.

Ook de erfgenaam moest bekwaam zijn erfgenaam te zijn; onbekwaam waren allen die geen Romeinse burgers waren. Om vreemdelingen toch met een nalatenschap te bedelen is het instituut van het fideïcommis in het leven geroepen. Daarover komen wij nog kort te spreken.[3]

Naast onbekwamen kende men onbevoegden. Terwijl de onbekwame in het algemeen geen erfgenaam kon zijn, bestond onbevoegdheid slechts ten aanzien van een bepaalde erflater. Zo mochten bijvoorbeeld overspeligen niet van elkaar erven. Ook had de tweede echtgenoot slechts een beperkt erfrecht uit de nalatenschap van de hertrouwde echtgenoot, indien deze laatste kinderen uit het eerste huwelijk had nagelaten. Dat is bepaald bij een constitutie die dikwijls naar haar beginwoorden wordt geciteerd: Hac edictali. Men spreekt dan wel over de lex hac edictali en zij wordt hier vermeld omdat zij nog tot 1969 als art. 949 BW heeft gegolden:

C. 5, 9, 6 pr.-2 Impp. Leo et Anthemius Aa. Erythrio pp.: Hac edictali lege in perpetuum valitura sancimus, si ex priore matrimonio procreatis liberis pater vel mater ad secunda vel tertia aut ulterius repetiti matrimonii vota migraverit, non sit ei licitum novercae seu vitrico ... hereditatisve iure sive legati vel fideicommissi titulo plus relinquere, ... quam filio vel filiae, si unus vel una extiterit; C. 5, 9, 6, 1: Quod si plures liberi fuerint, singulis aequas partes habentibus minime plus, quam ad unumquemque eorum pervenerit, ad eorum liceat vitricum novercamve transferri; C. 5, 9, 6, 2: Sin vero non aequis portionibus ad eosdem liberos memoratae transierint facultates, tunc quoque non liceat plus eorum novercae vel vitrico testantem relinquere ... quam filius vel filia habet, cui minor portio ultima voluntate derelicta ... fuerit ... ita tamen, ut quarta pars, quae isdem liberis debetur ex legibus, nullo modo minuatur ... (A° 472)  

Bij deze als edict uitgevaardigde wet bepalen wij eens en voor altijd dat wanneer er uit een vorig huwelijk kinderen zijn en de vader of moeder verbindt zich tot een tweede of derde of een nog verder huwelijk, het hem of haar niet toegestaan is aan de stiefmoeder dan wel stiefvader bij erfstelling ... of bij legaat of fideïcommis ... méér na te laten dan aan de in leven zijnde zoon of dochter. En als er meer kinderen zijn, die elk voor gelijke delen gerechtigd zijn, dan staat het allerminst vrij aan hun stiefvader of stiefmoeder méér toe te delen dan aan ieder van de kinderen toekomt.

Maar als het vermelde vermogen op die kinderen is overgegaan voor ongelijke delen, ook dan staat het de erflater niet vrij aan de stiefmoeder of stiefvader méér na te laten ... dan de zoon of dochter heeft aan wie bij uiterste wil het kleinste deel is toebedeeld ... met dien verstande dat het vierde deel der nalatenschap, dat die kinderen wettelijk toekomt, op geen enkele wijze wordt aangetast ...

 

bulletconceptus pro iam nato habetur: het reeds ontvangen kind wordt als geboren beschouwd
bulletpeculium: werkkapitaal, handgeld

 

Procesrecht § 13

De fictie

Soms stond er een fictie in de formula: de rechter werd dan opgedragen te oordelen alsof een niet werkelijk geschied feit geacht werd wèl tot de werkelijkheid te behoren. Men treft zulke formula's met een fictie door het gehele Romeinse recht aan. Zo werd bijvoorbeeld de rechter opgedragen te oordelen acsi heres esset, dat wil zeggen alsof één der partijen erfgenaam was van X, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was, alsof één der partijen reeds door voltooiing van de verjaring eigenaar was geworden, terwijl in werkelijkheid de verjaring nog niet voltooid was en de eigendom dus nog niet was verkregen, alsof één der partijen Romeins burger was, terwijl zij in werkelijkheid een vreemdeling was, enzovoort enzovoort. Een actie waarin een fictie voorkwam werd een actio utilis, letterlijk een nuttige actie genoemd.

Wanneer men iets dieper op de aard van de fictie ingaat, dan ziet men dat de fictie geenszins een onmisbaar hulpmiddel is, dat wil zeggen dat iedere fictieve regel zó te formuleren is dat hij géén fictieve aard bezit. Zo wordt in het Romeinse recht de opkoper van een failliete boedel soms gefingeerd de erfgenaam te zijn geweest van de failliet. Men kan dan zeggen dat deze opkoper rechten en verplichtingen heeft alsof hij de erfgenaam van de failliet gegane was; men kan hetzelfde ook tot uitdrukking brengen door te zeggen dat de opkoper dezelfde rechten en verplichtingen heeft als de erfgenaam van de failliet gegane. Men heeft de regel dan onder woorden gebracht zonder gebruik te maken van een fictie ('alsof'). De al dan niet fictieve aard van een rechtsregel is dus gelegen in de formulering van die regel. De onderscheiding van fictieve en niet-fictieve regels is derhalve geen diepgaande onderscheiding; zij schuilt in de redactie van de regel en is met andere woorden een zaak van wetgevingstechniek. De reden waarom van een fictie gebruik wordt gemaakt is, dat de formulering met een fictie in het algemeen de bondigste is.

Fictieve rechtsregels kennen wij ook thans nog vele. Tot de belangrijkste behoort de zogenaamde terugwerkende kracht; iets, bijvoorbeeld een handeling, de dood, de totstandkoming van een wet, wordt gefingeerd op een vroeger tijdstip te hebben plaatsgegrepen dan in werkelijkheid het geval is geweest. Onze wetgever heeft aan de terugwerkende kracht een te groot gewicht gehecht; onder de beginselverklaringen van de wet AB heeft hij gemeend een bepaling te moeten opnemen dat een wet geen terugwerkende kracht heeft (art. 4 AB). Nu is de wet AB een wet als alle andere, die dus door een latere wet kan worden opzijgezet; het ogenschijnlijk zo gewichtige artikel verliest daarmee zijn beginselbetekenis.

De meest beroemde fictie is wel die welke uitgedrukt wordt in het Latijnse zinnetje: nasciturus pro iam nato habetur: degene die nog geboren moet worden wordt als reeds geboren aangemerkt. Meermalen wordt deze regel door Paulus onder woorden gebracht:

D. 1, 5, 7 Paulus libro singulari de portionibus, quae liberis damnatorum conceduntur: Qui in utero est, perinde ac si in rebus humanis esset custoditur, quotiens de commodis ipsius partus quaeritur: quamquam alii antequam nascatur nequaquam prosit. Zolang de vrucht in de moederschoot is, worden zijn rechten beschermd alsof hij al aan het menselijk verkeer deelneemt, telkens wanneer de belangen van de boreling zelf in het spel zijn, hoewel hij voor anderen van geen enkel voordeel is vóórdat hij geboren is.

en elders

D. 50, 16, 231 Paulus libro singulari ad senatus consultum Tertullianum: Quod dicimus eum, qui nasci speratur, pro superstite esse, tunc verum est, cum de ipsius iure quaeritur: aliis autem non prodest nisi natus. De regel dat degene die hoopt geboren te worden, al levend is, gaat alleen dan op wanneer zijn rechten in het geding zijn; voor anderen kan hij niet dan na de geboorte van voordeel zijn.

en weer elders

D. 50, 16, 129 Paulus libro primo ad legem Iuliam et Papiam: Qui mortui nascuntur, neque nati neque procreati videntur, quia numquam liberi appellari potuerunt. Zij die dood geboren worden, worden geacht noch geboren, noch voortgebracht te zijn, omdat zij nooit kinderen genoemd konden worden.

In ons recht is deze regel verwoord in art. 1:2 BW, dat eigenlijk twee ficties bevat: 'Het kind waarvan een vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.' De gevolgen van deze fictie zijn: 1. wordt het kind niet geboren, dan wordt het geacht nimmer te hebben bestaan; men kan dus bijvoorbeeld nooit erven van een doodgeboren kind; 2. slechts het kind kan zich op de fictie beroepen, voor derden geldt slechts het tijdstip van de geboorte; 3. de fictie werkt slechts, indien zij in het belang van het kind werkt.

bulletacsi heres esset: alsof hij erfgenaam was
bulletactio utilis: actie met een fictie
bulletnasciturus pro iam nato habetur: de ontvangen vrucht wordt als reeds geboren beschouwd

 

Voetnoten

[1]: Zie PF 5.

[2]: Zie P 13.

[3]: Zie E 14.

 

 

 

 

 


 

Ga naar  Hoofdmenu Hogere  van Rechtsgeschiedenis RuG

Deze pagina is een poging de feitelijke toestand weer te geven,
zoals die de maker, R.J.H. Brink,
op bovenstaande
( ... ) genoemde moment bekend was

Aanvullingen en/of suggesties aanbevolen: rjhbrink@hotmail.com

 
Geschiedenis
RuG
Faculteit
Wat doen we?
GOM
Subseciva
Samenwerking Medewerkers
Byzantijnse bibliografie
Studs Tentamen
Caroussel
Adagia
Vakken Strikt wetenschappelijk