Unus testis nullus testis
(een getuige is geen getuige)
en
Ne bis in idem
(niet tweemaal over dezelfde zaak)
(zie ook P15)
Prota - Procesrecht
§ 21
De buitengewone rechtsgang
De naam cognitio extraordinaria duidt eigenlijk louter op een negatieve
eigenschap, namelijk dat een geding niet een `gewoon' geding, iudicium ordinarium,
is - en onder een `gewoon' geding verstond men het formulaproces. Al wat afweek van de
vereisten die de Julische wetten aan het formulaproces stelden - in Rome, tussen Romeinse
burgers en ten overstaan van één rechter - kon men dus betitelen als een buitengewoon
geding, als een cognitio extraordinaria. In de periode van het formulaproces trad
het verschil tussen gewone en buitengewone gedingen niet zo sterk aan het licht, omdat de
buitengewone gedingen zich meestal afspeelden volgens de regels van de gewone. Dat werd
anders toen het formulaproces in zijn geheel verdween. Hoe de ontwikkeling in kleinigheden
is geweest, is onbekend. Nog in de tijd van Papinianus en Ulpianus (ca. 200 na Chr.) werd
het formulaproces als de normale rechtsgang beschouwd. Maar zijn betekenis was al aan het
afnemen, onder andere doordat het in steeds mindere mate in de provincies werd nagevolgd.
Een kleine honderd jaar later, onder keizer Diocletianus (284-305), was het formulaproces
verdwenen. Dit verschijnsel heeft ongetwijfeld te maken gehad met de groei van het
volstrekte keizerschap en de daarmee gepaard gaande centralisering en verambtelijking van
het keizerlijk bestuur.
Wat waren nu de kenmerken van de buitengewone rechtsgang? Zij lijkt in vele opzichten
op ons moderne proces. Allereerst was aan de tweedeling van de procedure een einde
gemaakt. Het gehele proces speelde zich af voor de rechter, die niet langer een
particuliere Romeinse burger was, maar een van de keizer afhankelijke ambtenaar. Nu moet
men niet denken dat de keizer een onafhankelijke ambtelijke rechter benoemde zoals wij die
sinds de machtenscheiding gewend zijn. Rechtspraak en bestuur waren in één hand, met
andere woorden de bestuursambtenaar nam tevens de rechterlijke taak op zich; anders
gezegd, de rechtspraak werd als een belangrijke bestuurstaak gezien. In de provincies werd
dan ook de rechtspraak uitgeoefend door de provinciale gouverneur, praeses provinciae,
in Rome door de hoofden van de verschillende keizerlijke departementen, met name door wat
wij nu zouden noemen de Eerste Minister, praefectus praetorio. Deze praefectus
praetorio heeft niets te maken met onze praetor, die eeuwenlang zulk een
belangrijke plaats in het Romeinse proces had ingenomen. De rol van de praetor was
in de latere keizertijd volstrekt uitgespeeld. Onder Justinianus was zijn taak
teruggebracht tot die van een soort prins carnaval. Hij moest een jaarlijks feest
organiseren (en bekostigen!).
Met de teloorgang van de praetor, van de particuliere rechter, van de
tweefasenstructuur van het proces, verdween ook de litis contestatio en haar
consumerende werking. Daardoor werden verstekgedingen mogelijk evenals gedingen in hoger
beroep. Door de mogelijkheid van hoger beroep groeide er een stelsel van lagere en hogere
rechters, met in laatste instantie natuurlijk de keizer zelf. Op grond van de clausule van
de redelijkheid en billijkheid, clausula bonae fidei, was het in het formulastelsel
niet nodig geweest afzonderlijke excepties op te werpen; zij waren immers al in die
clausula begrepen. Nu deze clausule evenals alle andere van haar technische betekenis was
ontdaan, en dus de onderscheiding tussen de billijkheidsactie, bonae fidei, en de
strengrechtelijke actie, stricti iuris, was opgeheven, sprak men ook bij de bona
fide acties van excepties, waarmee men niets anders bedoelde dan de verweren van de
gedaagde. Aangezien deze excepties evenals de acties nog steeds met hun oude benamingen
werden aangeduid, kan men bij de bona fide overeenkomsten excepties tegenkomen,
bijvoorbeeld bij koop en verkoop de exceptie van de verkochte maar nog niet geleverde zaak[1] of de exceptio doli bij de overeenkomst van
mandaat.[2] Ook bleven enkele uit het formulaproces
stammende regels behouden, zoals de regel ne bis in idem en kwamen
er nieuwe voorschriften bij, zoals de regel, welke later is neergelegd in de zinspreuk unus
testis nullus testis:
Wij zullen de buitengewone procesgang verder onbesproken laten.
Toen Justinianus zijn grote wetgevende werkzaamheden aanving, was het uit de formula
en het praetorisch edict voortgekomen materiële recht nog van het grootste belang - vele
Digestenfragmenten stammen uit de edictscommentaren der grote juristen -, maar was de
herinnering aan het formulaproces en het praetorisch edict zelf vrijwel verdwenen. Het
vierde boek van de Instituten van Justinianus, dat over procesrecht gaat, verschilt dan
ook aanzienlijk van hetzelfde boek van Gaius, waarin de formula's worden behandeld. Toch
vormen de formula's de grondslag van het materiële Romeinse en dientengevolge van grote
onderdelen van het Europese recht.
| clausula bonae fidei: clausule van de redelijkheid en billijkheid |
| exceptio doli: verweer van onbehoorlijkheid |
| iudicium ordinarium: gewone procedure, formulaproces |
| litis contestatio: procesovereenkomst |
| ne bis in idem: niet tweemaal over dezelfde zaak |
| praefectus praetorio: hoofd van het ministerie |
| praeses provinciae: provinciale goeverneur |
| stricti iuris: van streng recht |
| unus testis nullus testis: een getuige is geen getuige |