Eerdere Volgende

 

Ius curia novit
(de rechtbank kent het recht)
en
Iudex litem suam facit
(de rechter haalt zich een proces op de hals)
(zie ook knop-rom.gif (929 bytes) V63)

senator.gif (1977 bytes)

Prota - Procesrecht

§ 7

Het formulaproces ofwel de normale procedure

Het formulaproces, iudicium ordinarium, verschilde van de wettelijke actie hierin, dat niet langer ten overstaan van de praetor mondeling een rituele spreuk werd opgezegd, maar dat het resultaat van de voor de praetor gevoerde procedure schriftelijk in een akte werd vastgelegd. Wèl bleef de procedure als vanouds gesplitst in twee delen, één voor de praetor en één voor de rechter. Ja, volgens de Julische wetten mocht de praetor niet zelf oordelen, maar was hij verplicht de beslissing in het geschil over te laten aan één rechter. Ook deze rechter was niet een vaste ambtenaar maar een gewone Romeinse burger. Ook hij werd door de partijen gekozen of, indien partijen het niet eens konden worden - de rechter werd bijvoorbeeld door één der partijen gewraakt - dan werd hij door het lot aangewezen. Zijn naam kwam samen met andere potentiële rechters voor op een door de praetor bijgehouden lijst en was hij eenmaal door partijen of door het lot tot de rechterstaak uitverkoren, dan was hij verplicht die taak op zich te nemen. Het rechterschap was een publieke plicht, waaraan men zich slechts bij uitzondering kon onttrekken, net zoals men tegenwoordig in Engeland of Amerika enkel op grond van heel bijzondere omstandigheden kan ontkomen aan de verplichting zitting te nemen in een uit leken bestaande jury. Was de zaak voor de Romeinse burger te onduidelijk of te ingewikkeld, dan kon hij zich onder bepaalde voorwaarden aan zijn taak onttrekken, maar weigerde hij zonder reden recht te spreken of gaf hij opzettelijk een partijdig of onjuist vonnis, dan was hij verantwoordelijk voor alle schade die uit zijn weigering of nalatigheid voortvloeide. Men drukt dit aldus uit: iudex litem suam facit, hetgeen letterlijk betekent: de rechter maakt het geding tot het zijne ofwel de rechter haalt zich een proces op de hals.[1] In ons stelsel van ambtelijke rechters ligt het nog meer voor de hand dat de door de overheid aangestelde rechter verplicht is recht te spreken. Art. 13 AB zegt met zoveel woorden dat de rechter nimmer, onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisternis of de onvolledigheid der wet mag weigeren recht te spreken, op straffe van vervolging uit hoofde van rechtsweigering. Die rechtsweigering wordt geregeld in art. 844 Rv. De persoonlijke verantwoordelijkheid van de rechter komt tot uiting in art. 852 lid 1 dat luidt: Indien de regtsvordering gegrond is, zal de regter worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens den verzoeker.

Nu is de taak van de Romeinse particuliere rechter een minder omvangrijke dan die van zijn hedendaagse ambtelijke tegenvoeter. Onze ambtelijke rechter dient namelijk zelfstandig de rechtens juiste oplossing te vinden. Daarbij wordt hij weliswaar geholpen door dat wat de advokaten hem aan juridische argumenten pro en contra aanreiken, maar ook indien deze tekort schieten is hij ambtshalve verplicht de rechtsgronden aan te vullen. Hij immers kent de wet, ius curia novit. Deze verplichting wordt uitgedrukt in art. 48 Rv: 'De regters moeten bij hunne beraadslagingen van ambtswege de regtsgronden aanvullen welke niet door de partijen mogten zijn aangevoerd.' De Romeinse rechter nu kende zo'n verplichting niet. Hij was gebonden aan de instructie die hij van de praetor kreeg. Daarin waren zijn taken nauwkeurig omschreven en op grond van deze opdrachten moest hij de feiten onderzoeken. Het was hem niet toegestaan de instructie te overschrijden, door bijvoorbeeld aanvullingen of wijzigingen aan te brengen. Het adagium ius curia novit gold voor hem dus niet. Hoe dan kwam deze instructie tot stand en wat stond erin?

De opdracht vonnis te wijzen, iussum iudicandi, werd aan de particuliere rechter gegeven door de praetor, maar de schriftelijke instructie die van die opdracht vergezeld ging en de geschilpunten bevatte waarover de rechter diende te oordelen, was niet door de praetor maar door de partijen vastgesteld. Die vaststelling mochten zij niet in eigen gekozen woorden formuleren; zij moesten zich bedienen van tevoren door de praetor voorgeschreven formules. De partijen kozen de hun passende formule uit, vulden haar in zoals men een formulier invult en legden het geheel vast in een akte. Deze akte werd formula genoemd en aan deze formula heeft de procesvorm haar naam te danken. Zij fungeerde tevens als instructie voor de rechter. De praetor zag toe dat men de spelregels niet overtrad en keurde tenslotte het door partijen in de formula overeengekomene goed. Partijen kwamen derhalve de inhoud van het geding overeen; zij sloten met andere woorden een procesovereenkomst. Weliswaar was zij een eigensoortige overeenkomst en was zij niet in alle opzichten gelijk te stellen aan de overeenkomsten die wij in het verbintenissenrecht nog zullen behandelen - zij leek meer op een standaardcontract -, maar toch zijn sommige verschijnselen niet goed te verklaren wanneer men niet in het oog houdt dat door partijen een overeenkomst werd gesloten. Een gevolg daarvan was bijvoorbeeld dat een verstekgeding onmogelijk was. Partijen moesten beide aanwezig zijn om de overeenkomst te sluiten. Nu zou men kunnen menen dat het voor een gedaagde, bijvoorbeeld een wanbetaler, gemakkelijk was aan een veroordeling te ontkomen door eenvoudig te weigeren zijn medewerking te verlenen. De gevolgen van zulk een weigering waren echter zo ernstig dat de gedaagde haar wel uit zijn hoofd zal hebben gelaten. Werkte hij namelijk in een proces dat gevoerd werd op grond van een persoonlijke actie niet behoorlijk mee, dan was hij indefensus, hetgeen betekende dat tegen hem de regels van executie in werking werden gesteld. Zoals wij nog zullen zien,[2] werd de gedaagde dan uit zijn gehele vermogen ontzet. Indien echter tegen gedaagde een zakelijke actie was ingesteld, dan stelde de praetor de eiser in het bezit van de betwiste zaak wanneer de gedaagde geen medewerking verleende, bijvoorbeeld omdat hij niet kwam opdagen. Omdat de eiser bij bijna alle zakelijke gedingen nu juist procedeert om dat bezit te verkrijgen, staan de gevolgen van het niet meewerken gelijk aan die van het verliezen van het geding. De gedaagde zal dus wel wijzer zijn geweest en zijn medewerking hebben verleend. Deed hij dat toch om welke reden dan ook niet, dan werd de procedure dus nooit gevoerd in zijn afwezigheid, zoals dat bij ons bij verstekgedingen gebeurt.

bulletformula: formule, formulier
bulletindefensus: gedaagde die niet meewerkt aan de procesovereenkomst
bulletiudex litem suam facit: de rechter haalt zich een proces op de hals
bulletiudicium ordinarium: gewone procedure, formulaproces
bulletius curia novit: de rechtbank kent het recht
bulletiussum iudicandi: opdracht vonnis te wijzen

 

Voetnoten

[1]: Zie V 63.

[2]: Zie P 18.

 

 

 

 

 


 

Ga naar  Hoofdmenu Hogere  van Rechtsgeschiedenis RuG

Deze pagina is een poging de feitelijke toestand weer te geven,
zoals die de maker, R.J.H. Brink,
op bovenstaande
( ... ) genoemde moment bekend was

Aanvullingen en/of suggesties aanbevolen: rjhbrink@hotmail.com

 
Geschiedenis
RuG
Faculteit
Wat doen we?
GOM
Subseciva
Samenwerking Medewerkers
Byzantijnse bibliografie
Studs Tentamen
Caroussel
Adagia
Vakken Strikt wetenschappelijk