|
Consensus facit nuptias
|
D. 23, 2, 1 Modestinus libro primo regularum: Nuptiae sunt coniunctio maris et feminae et consortium omnis vitae, divini et humani iuris communicatio. | Het huwelijk is de vereniging van man en vrouw en de gemeenschap voor heel het leven, de verbinding van goddelijk en menselijk recht. |
Niet iedere blijvende levensgemeenschap is echter een huwelijk; zij kan ook blote samenleving zijn, hetgeen wij in navolging van de Romeinen wel een concubinaat noemen. Tegenwoordig zijn huwelijk en concubinaat gemakkelijk van elkaar te onderscheiden; het huwelijk komt tot stand door een formele handeling, de ondertekening van een akte van de burgerlijke stand. Ontbreekt zij, dan is er geen huwelijk. Eén van de grote feilen van het Romeinse recht was het ontbreken van openbare registers. Dat wreekte zich bij de vaststelling wie eigenaar was van een onroerend goed, wie hypotheekhouder was, wie een testament had gemaakt en ook wie een huwelijk had gesloten. De maatstaf voor een huwelijk was vrij vaag. Geslachtsgemeenschap was geen wezenlijke voorwaarde voor de geldigheid; als enige vereiste werd gesteld de aanwezigheid van zoiets schimmigs als echtelijke genegenheid, affectus maritalis, zoals midden in een zin van Ulpianus staat:
D. 24, 1, 32, 13 Ulpianus libro trigesimo tertio ad Sabinum: ... non enim coitus matrimonium facit, sed maritalis affectio ... | Want niet de geslachtsgemeenschap, maar de echtelijke genegenheid is het kenmerk van een huwelijk ... |
Uit deze echtelijke genegenheid werd afgeleid dat men elkaar trouw moest blijven, dat op overspel en bigamie een straf stond, dat er buitenechtelijke kinderen bestonden enzovoort enzovoort. Uit de echtelijke genegenheid werd ook afgeleid dat beide partijen met het aangaan van het huwelijk moesten instemmen, hetgeen is uitgedrukt in het zinnetje consensus facit nuptias: het huwelijk komt door wilsovereenstemming tot stand. Stonden zij onder de vaderlijke macht, dan was uiteraard ook de toestemming van de pater familias vereist, of, zoals Paulus het zegt: Een huwelijk kan alleen bestaan indien allen hun toestemming geven, dat wil zeggen zij die trouwen en zij in wier macht ze zijn.[1] Als uiterlijk teken van de echtelijke genegenheid en dus van het huwelijk deed dienst de bruidsschat, dos, die de vrouw aan de man had verschaft:
D. 23, 3, 3 Ulpianus libro sexagesimo tertio ad edictum: Dotis appellatio non refertur ad ea matrimonia, quae consistere non possunt: neque enim dos sine matrimonio esse potest. ubicumque igitur matrimonii nomen non est, nec dos est. | De benaming voor bruidsschat heeft geen betrekking op die huwelijken die helemaal niet kunnen bestaan: want er kan geen bruidsschat zonder huwelijk zijn. Overal dus waar de naam huwelijk niet te pas komt, daar is geen bruidsschat. |
Die bruidsschat moet oorspronkelijk als een 'uitboedeling' worden gezien: de vrouw die uit haar familie trad kreeg haar aandeel in het familievermogen uitgekeerd. Ook al stelde de vrouw zich niet onder de macht, manus, van haar man - in later tijd was deze macht overigens verdwenen -, toch is de bruidsschat in zwang gebleven, ja zelfs was het geven ervan tot op zekere hoogte verplicht, want zoals Paulus het uitdrukt:
D. 23, 3, 56, 1 Idem (Paulus) libro sexto ad Plautium: Ibi dos esse debet, ubi onera matrimonii sunt. | Een bruidsschat is op zijn plaats waar de lasten van het huwelijk worden gedragen. |
De bestemming van de bruidsschat was dus het leveren van een bijdrage in de kosten die het huwelijk met zich mee bracht. Dikwijls gaf de bruidegom aan de bruid een tegengeschenk met hetzelfde doel. Deze schenking moest wel vóór het huwelijk tot stand komen, want schenkingen tussen echtgenoten, staande huwelijk[2] gedaan, waren nietig. Dit verbod was tot 1992 nog in ons wetboek te vinden (art. 1715 OBW) maar is in het huidige BW niet opgenomen. De reden van het verbod was gelegen in de vrees, dat hebzucht de echtelijke liefde zou bepalen en dat de betrekking tussen man en vrouw zou worden in stand gehouden door geldelijke berekening. Zo werd door de bruidsschat enerzijds en de schenking terzake van het huwelijk anderzijds een kapitaaltje bijeengebracht om de kosten van het huwelijk te dekken. Toch mag men dit kapitaal niet verwarren met onze gemeenschap van goederen, waarbij de vermogens van beide echtelieden samensmelten tot één vermogen. Zo'n gemeenschap, die in Nederland als enige land van Europa van rechtswege bij een huwelijk tot stand komt, was aan het Romeinse recht vreemd. Nadat het zogenaamde manushuwelijk in onbruik was geraakt, behielden man en vrouw ieder hun eigen vermogen.
Over de bruidsschat tenslotte nog een enkel woord. De man werd van de goederen van de bruidsschat eigenaar, maar onder een belangrijke beperking: hij moest ze bij ontbinding van het huwelijk in beginsel weer teruggeven. Daardoor was hij gedurende het huwelijk beperkt in zijn bevoegdheid over de tot de bruidsschat behorende goederen te beschikken; zo mocht hij bijvoorbeeld de onroerende goederen niet zonder toestemming van de vrouw vervreemden of met hypotheek bezwaren. Wat de schenking ter gelegenheid van het huwelijk betreft, deze kon uiteraard worden teruggevorderd wanneer het huwelijk niet doorging. De actie waarmee dit geschiedde had als grondslag de ongerechtvaardigde verrijking en werd condictio genoemd.
![]() | affectus maritalis: echtelijke genegenheid |
![]() | condictio: actie uit ongerechtvaardigde verrijking |
![]() | consensus facit nuptias: het huwelijk komt door wilsovereenstemming tot stand |
![]() | donatio ante nuptias: schenking ter gelegenheid van en vóór een huwelijk |
![]() | dos: bruidsschat |
[1]: D. 23, 2, 2 Paulus libro trigesimo quinto ad edictum: Nuptiae consistere non possunt nisi consentiant omnes, id est qui coeunt quorumque in potestate sunt.
[2]: Uiteraard een vormvrij huwelijk, sine manu; zie PF 13.
![]() |
|