|
Error iuris nocet
|
D. 50, 16, 109 Idem (Modestinus) libro quinto pandectarum: `Bonae fidei emptor' esse videtur, qui ignoravit eam rem alienam esse, aut putavit eum qui vendidit ius vendendi habere, puta procuratorem aut tutorem esse. | Koper te goeder trouw wordt diegene geacht te zijn die niet wist dat de gekochte zaak van een ander was, of die heeft gemeend dat de verkoper de bevoegdheid had om te verkopen, bijvoorbeeld vertegenwoordiger of voogd was. |
Men kan de goede trouw bij de verjaring van een niet-eigenaar, usucapio non a domino, ook aldus beschouwen: aan de eigendomsoverdracht zijn drie eisen gesteld: er moet een levering plaatsvinden in de vorm van traditio ofwel bezitsverschaffing, er moet een geldige titel zijn en de tradens moet eigenaar zijn op het tijdstip van de levering. Is aan dit laatste vereiste niet voldaan en aan de eerste twee wel, dan vangt een verjaring aan, als de bezitter maar meende dat aan het ontbrekende vereiste van de beschikkingsbevoegdheid voldaan was. Omdat bezit en titel aanwezig zijn treden de goede trouw en het tijdsverloop in de plaats van de niet aanwezige beschikkingsbevoegdheid van de voorganger, de tradens.
De goede trouw ofwel de onjuiste mening wordt alleen beschermd indien men dwaalt omtrent een feit; rechtsdwaling strekt niet tot voordeel, maar is de dwalende nadelig: error iuris nocet.[2] Pomponius zegt het kort en bondig:
D. 22, 6,4 Idem (Pomponius) libro tertio decimo ad Sabinum: Iuris ignorantiam in usucapione negatur prodesse: facti vero ignorantiam prodesse constat. | Dat rechtsdwaling bij verjaring van voordeel kan zijn, dat wordt ontkend: maar het staat vast dat dwaling omtrent een feit (voor de dwalende) van voordeel is. |
Dat betekent dat de goede trouw bij de tweede soort van verjaring, namelijk die in de leveringsvorm, usucapio a domino, niet van toepassing is. Allereerst slaat de goede trouw niet op de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar omdat daaromtrent geen gebrek is. Degene die een res mancipi niet door mancipatio maar door traditio leverde, was eigenaar en de bezitter wist dat heel goed. In de tweede plaats hebben partijen willens en wetens de vormvoorschriften overtreden. Zou men dan al een beroep hebben willen doen op de goede trouw, dan zou zij hebben moeten betekenen dat de verkrijger niet wist dat een res mancipi door mancipatio moest worden geleverd, juist zoals tegenwoordig een bezitter van een onroerende zaak zich voor zijn vermeende eigendomsrecht zou beroepen op zijn goede trouw omdat hij niet wist dat voor de eigendomsverkrijging van onroerende zaken een notariële akte was vereist. Zulk een onjuiste mening is een rechtsdwaling en helpt de dwalende niet. Desondanks heeft men de usucapio a domino toegestaan; het vereiste van de goede trouw is daarbij niet van toepassing.
Wel kon de goede trouw in het Romeinse recht zich niet alleen richten op de beschikkingsbevoegdheid, maar ook op de handelingsbekwaamheid van de verkoper. Indien bijvoorbeeld de koper niet wist dat de verkoper geestelijk gestoord was of valselijk meende dat de jeugdige verkoper geen voogd meer nodig had, dan kon de koper dus door verjaring eigenaar worden van de gekochte zaak. Meende de koper daarentegen dat een jongeling bij de verkoop nooit de machtiging van een voogd nodig had, hoe jong hij ook was, dan werd hij niet beschermd, omdat dit weer een geval is van rechtsdwaling. Paulus doet een en ander uit de doeken:
D. 41, 4, 2, 15 Paulus libro quinquagensimo quarto ad edictum: Si a pupillo emero sine tutoris auctoritate, quem puberem esse putem, dicimus usucapionem sequi, ut hic plus sit in re quam in existimatione: quod si scias pupillum esse, putes tamen pupillis licere res suas sine tutoris auctoritate administrare, non capies usu, quia iuris error nulli prodest. | Als ik van een pupil heb gekocht zonder machtiging van zijn voogd, terwijl ik hem voor een handelingsbekwame adolescent aanzag, dan heeft, zo beweren wij, verjaring plaats, opdat hier meer op de werkelijkheid dan op wat men meende acht wordt geslagen: maar als gij weet dat de verkoper onder voogdij staat, maar denkt dat het aan alle pupillen vrijstaat hun zaken te behartigen zonder machtiging van de voogd, dan gaat de verjaring niet door, omdat rechtsdwaling niemand tot voordeel strekt. |
Tenslotte is het van belang te weten dat de goede trouw is vereist bij de aanvang van de verjaring, dat wil zeggen bij de verkrijging van het bezit. 'Is een bezitter eenmaal te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.' (art. 3:118 lid 2) Indien de bezitter dus lopende de verjaring de waarheid leert kennen en te weten komt, dat aan de rechtsverkrijging een gebrek kleefde, namelijk dat in ons geval de voorganger geen eigenaar was, dan staat die wetenschap aan de voortgang der verjaring niet in de weg. Men heeft dit later uitgedrukt in de zinspreuk: Later opkomende kwade trouw schaadt niet, ofwel mala fides superveniens non nocet.
![]() | bona fides: goede trouw |
![]() | clausula bonae fidei: clausule van de goede trouw, van de redelijkheid en billijkheid |
![]() | error iuris nocet: rechtsdwaling strekt de dwalende tot nadeel |
![]() | mala fides superveniens non nocet: later opkomende kwade trouw schaadt niet |
[2]: Zie V 31.
![]() |
|