De wetgeving van keizer Justinianus (527-565)(uit de PROTA , U §1)
Zelf zag Justinianus zijn voornaamste taak gelegen in het handhaven en verdedigen van
de katholieke orthodoxie tegen onder andere de ketterij der monofysieten, dat is de thans
nog heersende godsdienst in Ethiopië. Tot het einde van zijn leven bleef hij zich
bemoeien met godsdienstige leerstelligheden. Zijn tijdgenoten werden bij zijn dood
voornamelijk herinnerd aan de door de vele oorlogen uitgeputte schatkist. Voor de
hedendaagse Grieken leeft Justinianus vooral voort als de bouwer van de huidige Hagia
Sophia, de kerk van de Heilige Wijsheid, ingewijd in 537 en, na de ineenstorting van de
koepel, voor de tweede maal in 562; sinds de val van Constantinopel in 1453 is er geen
christelijke eredienst meer in gehouden. Voor de Europeanen is Justinianus in de eerste
plaats de samensteller van wat later genoemd zal worden het Corpus Iuris Civilis.
Eenenvijftig jaar nadat de laatste Westromeinse keizer, Romulus Augustulus, was afgezet werd Justinianus alleenheerser in Constantinopel. Staatsrechtelijk was hij keizer van het gehele Romeinse rijk. Het imperium romanum, waarmee bedoeld wordt de hoogste macht, was namelijk één en ondeelbaar en strekte zich dus uit over het ganse rijk. Zoals elk van de twee consuls de gehele macht over de Romeinse republiek had, zo was, wanneer er meer keizers waren, elk van hen keizer van het gehele rijk. Staatsrechtelijk gebeurde er in 476 dan ook niets. In plaats van twee keizers die beiden het ondeelbare imperium hadden, was er nu maar één, de keizer in Constantinopel. Maar ook al mocht Justinianus in theorie keizer zijn van Oost en West, zijn feitelijke macht beperkte zich tot het oostelijke gebied, waarin Grieks de voertaal was. Met deze feitelijke toestand toonde de ambitieuze keizer zich niet tevreden. Hij nam geen genoegen met de nominale alleenheerschappij, maar wilde daadwerkelijk beheersen wat hem rechtens toekwam. Dit doel trachtte hij te bereiken met behulp van twee middelen: wapenen en wetten, armis legibusque.2 Met hun hulp wilde de keizer de oude luister van het rijk van Rome herstellen. Het ideaal van Justinianus en van velen zijner tijdgenoten was het omgekeerde van progressief: het lag in het verleden. De blik was achterwaarts gericht op de grootheid van het oude Rome. En niet alleen was de keizer in Constantinopel Romeins keizer, ook de Griekstalige inwoners van het oostelijk deel beschouwden zich niet als Grieken of Hellenen - het woord ‘helleen’ betekende in deze tijd ‘heiden’ -, maar als volbloed Romeinen. Daarom was de officiële taal van het bestuur, evenals de taal van het leger, die van het oude Rome: de arma en de leges werden door het Latijn beheerst. Daardoor wordt tevens enigszins verklaarbaar de ongerijmdheid, waarover menigeen zich heeft verbaasd, namelijk dat de wetgeving van Justinianus voor het overgrote deel is geschreven in het Latijn, terwijl het merendeel der bevolking, waarvoor zij daadwerkelijk gold, Grieks sprak en het Latijn niet of nauwelijks machtig was. De eerzucht van de keizer was er op gericht om met behulp van de wapenen in oorlogstijd en van de wetten in vredestijd niet slechts rechtens, de iure, maar ook in feite, de facto, leiding te geven aan het gehele Romeinse rijk. Aan de wapenfeiten van Justinianus - zijn veldtochten in Libië, Italië en Perzië - zullen wij voorbijgaan en de aandacht richten op de wetgevende werkzaamheden, waarmede hij dadelijk na de troonsbestijging een begin maakte. De wetgeving van Justinianus bestaat uit vier onderdelen, die wij hier eerst opsommen en daarna (U §2) kort zullen bespreken.3 1 Codex Justinianus, van kracht geworden op 16 april 529. Hij behelst de keizerlijke constituties. In 534 werd een verbeterde versie gemaakt, Codex repetitae praelectionis (tweede herziene uitgave). Deze zette op 29 december 534 de eerste Codex opzij. De Codex is verdeeld in twaalf boeken - een eervolle herinnering aan de wet der twaalf tafelen -, in titels en in constituties, die op haar beurt weer in fragmenten onderverdeeld kunnen zijn. Tegenwoordig citeert men de Codex als volgt: C. of C.J. (Codex of Codex Justinianus) 7 (boek), 31 (titel), 1 (const.), 5 (fragment), dus C. 7, 31, 1, 5. 2 Digesten of Pandekten. Zij verkregen de kracht van één constitutie op 30 december 533 en behelzen brokstukken van de geschriften der oude (klassieke) juristen, kortom van het ius. Zij bestaan uit 50 boeken - een herinnering aan de vijftigste verjaardag van de keizer? - verdeeld in titels, juristenfragmenten en zonodig paragrafen. D. 50, 17, 116, 2 wil dus zeggen Digesten, boek 50, titel 17 (De diversis regulis iuris antiqui: over de verschillende regels van het oude recht), fragment 116 (Ulpianus, libro undecimo ad edictum: Ulpianus in het elfde boek van zijn edictscommentaar) paragraaf 2 (non videntur qui errant consentire: zij die dwalen worden geacht geen wilsovereenstemming te hebben). 3 Instituten of Elementen, een leerboek voor de eerstejaars rechtenstudenten, geschoeid op de leest van het reeds 350 jaar oude leerboek van Gaius. Ook de Instituten kregen wettelijke kracht op 30 december 533. Aangezien er vier elementen zijn, bestaan de Instituten uit vier boeken, verdeeld in titels en paragrafen. I. of Inst. 1, 3 pr. (principium, dat wil zeggen het begin van een titel) is de tegenwoordig gebruikelijke citeerwijze voor Instituten, boek 1, titel 3, eerste stuk. 4 Novellen, eigenlijk Novellae post Codicem constitutiones, dat wil zeggen de na de Codex van 534 uitgevaardigde nieuwe keizerconstituties. Zij worden geciteerd naar een particuliere collectie van 168 Novellen; elke Novelle is verdeeld in hoofdstukken, capita, dikwijls voorzien van een voorwoord, prooemium, en een nawoord, epiloog. De hoofdstukken zijn zonodig onderverdeeld in paragrafen. Nov. 52, pr. is de afkorting voor het voorwoord van Novelle 52. In de standaarduitgave wordt het nummer van de Novelle, evenals overigens van de boeken van de Codex, de Digesten en de Instituten in Romeinse cijfers aangegeven. Noten:(keer terug naar de tekst door op het nootnummer te klikken)1
Vele saillante en pikante bijzonderheden over Justinianus, Theodora en de
keizerlijke hofhouding kan men lezen in de Anekdota van Procopius, die in
het Nederlands zijn vertaald door Gerrit Komrij en in een Engelse vertaling in
de Penguineditie verschenen zijn (Penguin Classics, Procopius, The Secret
History). Procopius was de officiële geschiedschrijver van Justinianus en
heeft dan ook op de meest vleiende wijze over zijn keizer geschreven. Daarnaast
is van hem deze onuitgegeven (anekdota betekent onuitgegeven) roddelrubriek
bekend, waarin de keizer in een heel ander licht komt te staan. 2 Zo luidt bijvoorbeeld de eerste zinsnede, waarmee Justinianus zijn leerboek, de Instituten, aan de eerstejaars aanbiedt: Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, d.w.z. De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapenen getooid, maar ook met wetten gewapend te zijn. 3
Van de totstandkoming van de eerste drie onderdelen der wetgeving zijn
constituties overgeleverd die niet van een nummering zijn voorzien, zodat het
gebruikelijk is ze naar hun beginwoorden te citeren, evenals dat in de
Middeleeuwen bij de keizersconstituties en tegenwoordig bij de pauselijke
encyclieken het geval is: (woensdag, 28 november 2012) |
|
|