De wetgeving van keizer Justinianus (527-565)

(uit de PROTA Ga naar, U §1)
Keizer Justinianus   Indien men beweert dat het einde van de ontwikkeling van het Romeinse recht zich voordoet kort na de ondergang van het Westromeinse keizerrijk (476 na Chr.), dan spreekt men geen onwaarheid. Want keizer Justinianus leefde na de zogenaamde val van het Westromeinse rijk en hij is het geweest die het Romeinse recht in zijn definitieve vorm heeft gegoten. Het Justiniaanse Romeinse recht mag men gerust het eindprodukt noemen van een levende traditie van meer dan duizend jaren.

Indien men beweert dat het begin van de ontwikkeling van het Romeinse recht ligt in de tijd kort na de ondergang van het Westromeinse keizerrijk, dan spreekt men evenmin onwaarheid. Want het Romeinse recht dat is uitgegroeid tot het recht van het Europese vasteland en dat in verbrokkelde vorm in de nationale codificaties der verschillende landen is terug te vinden, is datzelfde Justiniaanse recht. Keizer Justinianus (527-565), dat moge duidelijk zijn, is de scharnier in de geschiedenis van het ius romanum. Zijn bemoeienissen met het recht hebben hem eeuwen later de titel opgeleverd: de wetgever van Europa. Hij was op wetgevend gebied het grote voorbeeld van koning Frederik de Grote van Pruisen, van Napoleon, van Bismarck. Wie was dan Justinianus, wat maakte hem zo ‘voorbeeldig’ en waarom zijn bovenstaande beweringen beide juist?

Het standbeeld van Justinianus in de gevel van het stadhuis van Lüneburg
 
Afbeelding van Justinianus in de San Vitale te Ravenna
Justinianus werd in het jaar 482 als Petrus Sabbatius geboren in het Servische dorpje Tauresium, in de buurt van het huidige Nish. In deze streek, die tot het Oostromeinse rijk behoorde, sprak men geen Grieks, maar Latijn. Zijn vader was een eenvoudige boer, en dat zou ongetwijfeld ook de bestemming van de kleine Petrus geweest zijn, als niet zijn moeder een zuster was geweest van een succesrijk generaal van het Romeinse leger, die in 518 na de dood van keizer Anastasius werd uitgeroepen tot de nieuwe keizer der Romeinen. Deze oom, Justinus geheten, heeft de loopbaan van zijn neef bepaald. Reeds in 500 haalde hij Petrus naar de hoofdstad Constantinopel en gaf hem verschillende functies, waarvan hij zich uitstekend kweet. In 521 werd de neef, die intussen de naam Justinianus had aangenomen, consul, in theorie nog steeds het hoogste ambt van het Romeinse staatsbestel. Vier jaar later trouwde hij met Theodora, een actrice van twijfelachtige zeden; voor dit huwelijk liet hij de wet, die een rechtsgeldige verbintenis tussen een Romeinse senator en een actrice niet toeliet, wijzigen. Deze vrouw, die in al haar majesteit is afgebeeld in de mozaïeken van de San Vitale van Ravenna, zal zich ontpoppen als een daadkrachtige heerseres, die tijdens de Nika-opstand van 532 de door de keizer reeds opgegeven troon weet te redden. In het jaar van zijn huwelijk werd Justinianus Caesar, een soort van onderkeizer. In 527 werd hij medekeizer en na de dood van Justinus in dat zelfde jaar, alleenheerser. Justinianus wist zich te omringen met bekwame medewerkers, die hem lange tijd trouw dienden: Tribonianus, het brein achter de wetgeving, Johannes Cappadox, de minister die als geen ander belastinggelden uit de bevolking wist te persen, Belisarius, die voor hem Africa en Italië veroverde. Belisarius wordt in Griekenland nog steeds als een held vereerd.
Afbeelding van Theadora in de San Vitale te Ravenna

Zelf zag Justinianus zijn voornaamste taak gelegen in het handhaven en verdedigen van de katholieke orthodoxie tegen onder andere de ketterij der monofysieten, dat is de thans nog heersende godsdienst in Ethiopië. Tot het einde van zijn leven bleef hij zich bemoeien met godsdienstige leerstelligheden. Zijn tijdgenoten werden bij zijn dood voornamelijk herinnerd aan de door de vele oorlogen uitgeputte schatkist. Voor de hedendaagse Grieken leeft Justinianus vooral voort als de bouwer van de huidige Hagia Sophia, de kerk van de Heilige Wijsheid, ingewijd in 537 en, na de ineenstorting van de koepel, voor de tweede maal in 562; sinds de val van Constantinopel in 1453 is er geen christelijke eredienst meer in gehouden. Voor de Europeanen is Justinianus in de eerste plaats de samensteller van wat later genoemd zal worden het Corpus Iuris Civilis.1

 
Portret van Justinianus op een gouden munt (een tremissis van 1.43 g) geslagen te Constantinopel. Het opschrift luidt: 'D N IVSTINIANVS P P AV[G]'
 

Eenenvijftig jaar nadat de laatste Westromeinse keizer, Romulus Augustulus, was afgezet werd Justinianus alleenheerser in Constantinopel. Staatsrechtelijk was hij keizer van het gehele Romeinse rijk. Het imperium romanum, waarmee bedoeld wordt de hoogste macht, was namelijk één en ondeelbaar en strekte zich dus uit over het ganse rijk. Zoals elk van de twee consuls de gehele macht over de Romeinse republiek had, zo was, wanneer er meer keizers waren, elk van hen keizer van het gehele rijk. Staatsrechtelijk gebeurde er in 476 dan ook niets. In plaats van twee keizers die beiden het ondeelbare imperium hadden, was er nu maar één, de keizer in Constantinopel. Maar ook al mocht Justinianus in theorie keizer zijn van Oost en West, zijn feitelijke macht beperkte zich tot het oostelijke gebied, waarin Grieks de voertaal was. Met deze feitelijke toestand toonde de ambitieuze keizer zich niet tevreden. Hij nam geen genoegen met de nominale alleenheerschappij, maar wilde daadwerkelijk beheersen wat hem rechtens toekwam. Dit doel trachtte hij te bereiken met behulp van twee middelen: wapenen en wetten, armis legibusque.2 Met hun hulp wilde de keizer de oude luister van het rijk van Rome herstellen. Het ideaal van Justinianus en van velen zijner tijdgenoten was het omgekeerde van progressief: het lag in het verleden. De blik was achterwaarts gericht op de grootheid van het oude Rome. En niet alleen was de keizer in Constantinopel Romeins keizer, ook de Griekstalige inwoners van het oostelijk deel beschouwden zich niet als Grieken of Hellenen - het woord ‘helleen’ betekende in deze tijd ‘heiden’ -, maar als volbloed Romeinen. Daarom was de officiële taal van het bestuur, evenals de taal van het leger, die van het oude Rome: de arma en de leges werden door het Latijn beheerst. Daardoor wordt tevens enigszins verklaarbaar de ongerijmdheid, waarover menigeen zich heeft verbaasd, namelijk dat de wetgeving van Justinianus voor het overgrote deel is geschreven in het Latijn, terwijl het merendeel der bevolking, waarvoor zij daadwerkelijk gold, Grieks sprak en het Latijn niet of nauwelijks machtig was. De eerzucht van de keizer was er op gericht om met behulp van de wapenen in oorlogstijd en van de wetten in vredestijd niet slechts rechtens, de iure, maar ook in feite, de facto, leiding te geven aan het gehele Romeinse rijk. Aan de wapenfeiten van Justinianus - zijn veldtochten in Libië, Italië en Perzië - zullen wij voorbijgaan en de aandacht richten op de wetgevende werkzaamheden, waarmede hij dadelijk na de troonsbestijging een begin maakte.

De wetgeving van Justinianus bestaat uit vier onderdelen, die wij hier eerst opsommen en daarna (U §2) kort zullen bespreken.3

1 Codex Justinianus, van kracht geworden op 16 april 529. Hij behelst de keizerlijke constituties. In 534 werd een verbeterde versie gemaakt, Codex repetitae praelectionis (tweede herziene uitgave). Deze zette op 29 december 534 de eerste Codex opzij. De Codex is verdeeld in twaalf boeken - een eervolle herinnering aan de wet der twaalf tafelen -, in titels en in constituties, die op haar beurt weer in fragmenten onderverdeeld kunnen zijn. Tegenwoordig citeert men de Codex als volgt: C. of C.J. (Codex of Codex Justinianus) 7 (boek), 31 (titel), 1 (const.), 5 (fragment), dus C. 7, 31, 1, 5.

2 Digesten of Pandekten. Zij verkregen de kracht van één constitutie op 30 december 533 en behelzen brokstukken van de geschriften der oude (klassieke) juristen, kortom van het ius. Zij bestaan uit 50 boeken - een herinnering aan de vijftigste verjaardag van de keizer? - verdeeld in titels, juristenfragmenten en zonodig paragrafen. D. 50, 17, 116, 2 wil dus zeggen Digesten, boek 50, titel 17 (De diversis regulis iuris antiqui: over de verschillende regels van het oude recht), fragment 116 (Ulpianus, libro undecimo ad edictum: Ulpianus in het elfde boek van zijn edictscommentaar) paragraaf 2 (non videntur qui errant consentire: zij die dwalen worden geacht geen wilsovereenstemming te hebben).

3 Instituten of Elementen, een leerboek voor de eerstejaars rechtenstudenten, geschoeid op de leest van het reeds 350 jaar oude leerboek van Gaius. Ook de Instituten kregen wettelijke kracht op 30 december 533. Aangezien er vier elementen zijn, bestaan de Instituten uit vier boeken, verdeeld in titels en paragrafen. I. of Inst. 1, 3 pr. (principium, dat wil zeggen het begin van een titel) is de tegenwoordig gebruikelijke citeerwijze voor Instituten, boek 1, titel 3, eerste stuk.

4 Novellen, eigenlijk Novellae post Codicem constitutiones, dat wil zeggen de na de Codex van 534 uitgevaardigde nieuwe keizerconstituties. Zij worden geciteerd naar een particuliere collectie van 168 Novellen; elke Novelle is verdeeld in hoofdstukken, capita, dikwijls voorzien van een voorwoord, prooemium, en een nawoord, epiloog. De hoofdstukken zijn zonodig onderverdeeld in paragrafen. Nov. 52, pr. is de afkorting voor het voorwoord van Novelle 52. In de standaarduitgave wordt het nummer van de Novelle, evenals overigens van de boeken van de Codex, de Digesten en de Instituten in Romeinse cijfers aangegeven.

Noten:

(keer terug naar de tekst door op het nootnummer te klikken)

1    Vele saillante en pikante bijzonderheden over Justinianus, Theodora en de keizerlijke hofhouding kan men lezen in de Anekdota van Procopius, die in het Nederlands zijn vertaald door Gerrit Komrij en in een Engelse vertaling in de Penguineditie verschenen zijn (Penguin Classics, Procopius, The Secret History). Procopius was de officiële geschiedschrijver van Justinianus en heeft dan ook op de meest vleiende wijze over zijn keizer geschreven. Daarnaast is van hem deze onuitgegeven (anekdota betekent onuitgegeven) roddelrubriek bekend, waarin de keizer in een heel ander licht komt te staan.
Zie verder: James Allan Evans: De Imperatoribus Romanis, An Online Encyclopedia of Roman Emperors; Edward Gibbon: The History of the Decline and Fall of The Roman Empire (World Wide School) (Ga naar)

2    Zo luidt bijvoorbeeld de eerste zinsnede, waarmee Justinianus zijn leerboek, de Instituten, aan de eerstejaars aanbiedt: Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, d.w.z. De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapenen getooid, maar ook met wetten gewapend te zijn.

3    Van de totstandkoming van de eerste drie onderdelen der wetgeving zijn constituties overgeleverd die niet van een nummering zijn voorzien, zodat het gebruikelijk is ze naar hun beginwoorden te citeren, evenals dat in de Middeleeuwen bij de keizersconstituties en tegenwoordig bij de pauselijke encyclieken het geval is:
Constitutio Haec (13-2-528), bevel tot samenstelling van de eerste Codex en benoeming van de commissie;
Constitutio Summa (7-4-529), publikatie van de eerste Codex;
Constitutio Cordi (16-12-534), publikatie van de tweede Codex;
Constitutio Deo auctore (16-12-530), bevestiging van de opdracht tot samenstelling van de Digesten;
Constitutio Omnem (16-12-533), vaststelling van het nieuwe onderwijsprogramma;
Constitutio Tanta / D¡dvken (16-12-533), de in het Grieks en in het Latijn gestelde publikatie der Digesten en Instituten;
Constitutio Imperatoriam (21-11-533), aanbieding van de Instituten aan de rechtenstudenten.

(woensdag, 28 november 2012)

 

 

 

 

 


 

Ga naar  Hoofdmenu Hogere  van Rechtsgeschiedenis RuG

Deze pagina is een poging de feitelijke toestand weer te geven,
zoals die de maker, R.J.H. Brink,
op bovenstaande
( ... ) genoemde moment bekend was

Aanvullingen en/of suggesties aanbevolen: rjhbrink@hotmail.com

 
Geschiedenis
RuG
Faculteit
Wat doen we?
GOM
Subseciva
Samenwerking Medewerkers
Byzantijnse bibliografie
Studs Tentamen
Caroussel
Adagia
Vakken Strikt wetenschappelijk