ProtaVermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten uitgelegd door J.H.A. Lokin
InhoudPromium
Promium ProtorumDit boek is een leerboek, voortgekomen uit de bewerking van wat jarenlang bekend stond
als de 'klapper van Scheltema', later als 'Mr H.J. Scheltema's Inleiding tot het Romeinse
recht'. Het is een juridisch, geen historisch boek, hoewel er vele historische teksten in
voorkomen, teksten die zijn ontstaan in een geheel andere samenleving en die dateren van
450 voor Chr. tot 500 na Chr., dus uit een tijdvak van duizend jaren. Waarom is het dan
toch geen historisch boek? Omdat het niet primair de bedoeling heeft de teksten in hun
historische context te plaatsen en de Romeinse samenleving tot leven te brengen zoals zij
is geweest. De teksten dienen niet in de eerste plaats het verleden te laten leven maar
het heden en in dit bijzondere geval zelfs de toekomst. Want zij zijn geselecteerd om als
illustratie te dienen van hedendaagse vermogensrechtelijke vraagstukken en worden
bovendien besproken in wisselwerking met de bepalingen van het toekomstige Burgerlijk
Wetboek. Het Romeinse recht zoals dat aan de hand van de teksten wordt uitgelegd dient dus
als vergelijkingsmateriaal van het hedendaagse recht. Uit de duizenden teksten die de
Romeinen ons hebben nagelaten zijn dan ook slechts die gekozen die zich voor zulk een
vergelijking lenen, ongeacht de periode waarin zij zijn ontstaan. De mancipatio
wordt niet behandeld omdat er een weegschaal aan te pas kwam waartegen met een klompje
brons getikt moest worden, maar omdat zij een wijze van eigendomsverkrijging was waarvoor
geen geldige titel was vereist. Dat het voorrecht van boedelbeschrijving door Justinianus En toch is de wijze waarop de teksten worden geinterpreteerd wel degelijk historisch of liever rechtshistorisch te noemen en is dit boek wel degelijk een rechtshistorisch boek. Want de uitlegging van de oude teksten naar de eigen tijd toe is niet nieuw maar zo oud als het Romeinse recht zelf. Het is een bij uitstek juridische wijze van benadering de overgeleverde geschreven rechtsregels uit de bedding van hun ontstaan te lichten en ze, aldus geabstraheerd, te beschouwen vanuit slechts een gezichtshoek, nl. in hoeverre zij dienstig kunnen zijn aan de oplossing of de verklaring van een eigentijds vraagstuk. De Romeinse juristen deden niet anders, de Engelse jurist doet niet anders en sinds de verspreiding van het Romeinse recht over het vasteland van Europa hebben de continentale juristen deze juridische benadering van de oude teksten constant beoefend onder steeds verschillende benamingen: men sprak van de Bartolistische methode, naar de grote Italiaanse rechtsgeleerde Bartolus van Saxoferrato (1314-1357), van de Italiaanse wijze van tekstbehandeling, mos Italicus, van het eigentijdse gebruik der Digesten, usus modernus Pandectarum, van de Pandektistiek. Niet voor niets noemde Von Savigny zijn hoofdwerk System des heutigen roemischen Rechts. Aan deze traditie knoopt dit boek vast hoewel het een heel ander doel dient dan de gelijkgestemde literatuur uit vroeger eeuwen. Vroeger immers was het noodzakelijk de Romeinsrechtelijke teksten eigentijds te interpreteren omdat een codificatie ontbrak. De rechtspraktijk had er m.a.w. behoefte aan. Sinds de invoering van de nationale codificatie is die behoefte weggevallen. Er zijn nu andere teksten die men moet interpreteren, bv. die van het BW van 1838. Veelvuldig heeft men daaruit de conclusie getrokken dat tegenwoordig voor een 'eigentijdse' benadering van de oude Romeinse teksten geen plaats meer is en dat nog slechts een literair-historische uitlegging de enig toegelaten wijze van interpretatie zou zijn. Tegen deze opvatting zou ik stelling willen nemen. Het moge dan wellicht zo zijn dat de rechtspraktijk aan de juridische benadering minder behoefte heeft, het rechtenonderwijs heeft dat nog steeds, met name het voor juridische studenten verplichte onderwijs in de rechtsgeschiedenis. Nog steeds kan men naar mijn overtuiging het stelsel en de voornaamste vraagstukken van ons vermogensrecht, het huidige en het toekomstige, het best bij de studenten introduceren en toelichten aan de hand van de uitlegging der aloude Romeinsrechtelijke teksten, mits men kiest voor wat ik maar genoemd heb een juridische, beter nog een historisch-rechtsvergelijkende benadering. Daarom heb ik als titel van dit boek de benaming gekozen die keizer Justinianus gaf aan het eerste part van de Digesten dat de studenten moesten leren: prota, d.w.z. het eerste. Dit part diende als kennismaking met de Digesten en werd prota genoemd omdat, zo zei de keizer met ijzeren logica, het eerste niets eerder kan hebben. Ook dit boek hoopt door zijn historisch-rechtsvergelijkende opzet een eerste plaatsbepaling en definiering te zijn van de voornaamste begrippen van het Nederlandse vermogensrecht. De rechtsvergelijkende benaderingswijze heeft uiteindelijk nog een verder strekkend doel. Niet alleen het Nederlandse vermogensrecht, maar ook de voornaamste Europese vermogensrechtelijke begrippen kan men erdoor leren kennen. Want de teksten die in dit boek gebruikt worden hebben eeuwenlang gediend als de gemeenschappelijke grondslag van het Europese privaatrecht. Zij vormden de basis van wat wordt genoemd het ius commune, het Europese gemene recht. De bestudering toch van wat eens het gemeenschappelijke Europese privaatrecht was kan van grote betekenis zijn voor de toekomstige rechtseenwording, waarnaar het Verenigde Europa zo moeizaam streeft. Aan dit hoge ideaal beantwoordt dit boek niet. Het is geen inleiding in het stelsel van het Europees privaatrecht maar hoopt door zijn opzet het schrijven ervan in de toekomst te vergemakkelijken. Sinds enkele jaren is er nog een extra reden om in het verplichte onderwijs voor deze
historisch-rechtsvergelijkende en niet voor de literair-historische benaderingswijze te
kiezen en dat is het wegvallen van de verplichte gymnasiale vooropleiding. Het overgrote
deel van de juridische studenten heeft geen kennis meer van de Latijnse taal en dit
gegeven maakt een grondige literaire en tekstkritische behandeling van de Latijnse
rechtsteksten tot een utopie. Dit boek doet dan ook geen poging daar aan toe te komen.
Alle teksten zijn vertaald en dienen ter toelichting der behandelde leerstukken; zij
hoeven dus niet `uit het hoofd' te worden geleerd. De Latijnse technische uitdrukkingen
zijn nog eens afzonderlijk opgenomen aan het einde van elke paragraaf en voorzien van een
letterlijke vertaling. Voor diegenen die wel Latijn hebben geleerd zijn in de noten de
oorspronkelijke teksten weergegeven; zij zijn genomen uit de gangbare edities: Gaius uit
de editie van David en Nelson, de Instituten en de Codex uit die van Krueger en de
Digesten uit de uitgave van Mommsen. Aan de behandeling van het vermogensrecht gaan twee
hoofdstukken vooraf waarin iets gezegd wordt over de Romeinse rechtsbronnen, het
rechtenonderwijs en de rechtspraktijk. Het eerste hoofdstuk is vrijwel identiek aan het
derde hoofdstuk van een boek dat ik samen met mijn collega W.J. Zwalve heb geschreven: De keuze voor deze historisch-rechtsvergelijkende behandeling van de Romeinsrechtelijke teksten betekent geenszins dat een andere, bv. een literair-historische, benaderingswijze niet mogelijk of niet legitiem zou zijn. Het betekent slechts dat gekozen wordt en met overtuiging gekozen wordt voor een bepaalde zienswijze op het vak rechtsgeschiedenis en op de plaats die het in het verplichte juridische onderwijs dient in te nemen. In die zienswijze zoekt het vak aansluiting bij de positiefrechtelijke vakken en daarvan bij dat onderdeel waarvan het de grondslag vormt en waarmee het zich het best laat vergelijken: het vermogensrecht. In die zienswijze fungeert het als introductie in het stelsel van het vermogensrecht en als nadere kennismaking met de voornaamste vermogensrechtelijke begrippen. In die zienswijze dient het niet aan het eind, maar aan het begin, in het eerste of tweede jaar van de studie te worden onderwezen. In die zienswijze behoort het tot de specifiek juridische vakken en niet tot wat men tegenwoordig noemt de meta-juridische. Vanuit die zienswijze is dit boek geschreven; moge de lezer iets daarvan bespeuren! In het niet onbelangrijk stadium van voltooiing werd het boek een echt vakgroepsproject, waaraan iedereen meewerkte: Frits Brandsma, Bernard Stolte en Foskea van der Ven keken de tekst kritisch door; Tom van Bochove, Roos Meijering en Nico van der Wal hielpen met de vertalingen; Winfried van Hemel, Jack Verhoeven en Hans Zondag maakten de registers en brachten op het laatste ogenblik de nieuwe nummering van de NBW-artikelen aan; Rinse Brink verzorgde op de computer de lay-out, terwijl Lia Scheffer het grootste aandeel had: zij tikte onvermoeibaar het steeds veranderende manuscript. Ik wil allen voor hun moete en inzet hartelijk danken. Zij hebben het mogelijk gemaakt dat dit boek zo snel zij weg vindt naar de cupida legum iuventus. J.H.A. Lokin, Gronings ontzet 1989
Enkele fragmenten uit de Prota
(woensdag, 31 januari 2007) |
|
|